Skip to content
Gemeenten krijgen meer op hun bord, maar er is hoop

Vergeleken met vroeger is het takenpakket van gemeenten in de afgelopen jaren enorm gegroeid. Vanuit het Rijk zijn er een hoop verantwoordelijkheden doorgeschoven naar de lokale overheid en dat biedt uitdagingen. Gelukkig zijn er oplossingen voor de obstakels waarmee gemeenten kampen.

De rol van de gemeente is anno 2020 onherkenbaar veranderd in vergelijking met pakweg dertig jaar terug. Waar gemeenten eerst lokale vertegenwoordigingen van de nationale overheid waren, met administratieve en uitvoerende taken, zijn deze gemeenten tegenwoordig een stuk autonomer. Beslissingen worden onafhankelijk genomen en door de decentralisatie van wat voorheen de taken van het Rijk waren wordt er steeds meer door gemeenten zelf gedaan.

Met name kleinere gemeenten kunnen daar nog wel eens moeite mee hebben. Qua budget, personeelbestand en opleiding is er enerzijds niet altijd de kennis, ervaring en expertise in huis die nodig is om de nieuwe verantwoordelijkheden met succes te kunnen dragen, terwijl anderzijds logistieke problemen een obstakel kunnen vormen. Gelukkig kunnen de gemeenten van nu ook bogen op instrumenten van nu, die de lasten een stuk makkelijker maken.

We kijken in dit artikel hoe via nieuwe wetten, akkoorden en besluiten gemeenten er een hoop werk en verplichtingen bij hebben gekregen, en kijken vervolgens hoe één relatief simpel instrument een ondersteunende rol kan spelen bij de succesvolle implementatie van dergelijke wetten en akkoorden.

Omgevingswet

Er zullen weinig nieuwe wetten zijn die zo een impact zullen hebben op onze leefomgeving als de Omgevingswet. Hoewel het uiteraard niet voor het eerst is dat gemeenten zich moeten richten op de ontwikkeling van de openbare ruimte, komen er met de invoering van de Omgevingswet wel een hoop reeds geschreven wetten en regels voor de rekening van de lokale overheid.

De Omgevingswet bundelt namelijk niet alleen veel wetten die de afgelopen jaren zijn bedacht in gebieden als waterschap, natuurbeheer, milieu, infrastructuur, cultureel erfgoed, gebouwen, enzovoorts. Wat de Omgevingswet vooral doet, en hier komt de uitdaging voor gemeenten kijken, is het overdragen van wat voorheen op nationaal of provinciaal gebied geregeld werd aan gemeenten.

De Omgevingswet bestaat uit zes kerninstrumenten die worden toegepast bij het proces van het ontwikkelen van de publieke ruimte. Bij het gros van die kerninstrumenten, zoals het opstellen van een visie, een plan, een programma en een besluit, moeten de gemeenten beslissen wat er gebeurt.

Hoewel dat niet altijd nieuw is voor gemeenten, gaat het in sommige aspecten hier om een veel meer leidende rol dan voorheen het geval was. Een goed voorbeeld is de Omgevingsvisie: hierbij moeten de gemeenten een soort manuscript maken van hoe er in de komende jaren wordt gewerkt aan de fysieke omgeving van een gemeente. Alles moet aan bod komen in die Omgevingsvisie, van verkeer tot economische ontwikkeling en van milieuzaken tot het bouwen van huurwoningen, en dat moet daarnaast binnen 4 jaar gerealiseerd zijn.

Burgerparticipatie zal ook een grotere rol moeten gaan spelen in de invulling van de Omgevingswet. Gemeenten zijn wettelijk verplicht in verschillende fasen van de besluitvorming de mensen, bedrijven en organisaties die direct te maken krijgen met veranderingen in hun omgeving te laten participeren. Dat kan zijn via consultatierondes, via peilingen, maar het kan op een nóg actievere manier door ze zelf te laten beslissen wat er gebeurt en als gemeenten niet meer te doen dan instrumenten ter beschikking te stellen. Zo hoeft een gemeente niet alles zelf te doen en wordt de omgeving ook daadwerkelijk van de mensen die er wonen en werken.

Klimaatakkoord

De Omgevingswet is een gedecentraliseerde wet, met veel nieuwe bevoegdheden voor gemeenten die eigenlijk alleen met participatie tot een succesvol einde gebracht kunnen worden. Toch is die Omgevingswet nu nog gecompliceerder geworden, en dat heeft te maken met het Klimaatakkoord.

Nederland moet, zoals haast alle Westerse landen, actieve maatregelen gaan nemen om klimaatverandering tegen te gaan en dat betekent dat er een transitie naar een duurzamere samenleving moet gaan plaatsvinden. Het is niet meer dan logisch dat gemeenten een rol moeten gaan spelen in die verduurzaming en eind vorig jaar stemden gemeenten dan ook in met het Klimaatakkoord. Het akkoord geeft gemeenten de regie over hoe, waar en wanneer er wijken duurzamer gaan worden.

De doelstelling is in ieder geval duidelijk: in 2030, binnen tien jaar dus, moeten 1,5 miljoen woningen gebruik maken van duurzame energie. Twintig jaar later, in 2050, moeten dat 7 miljoen woningen zijn en moeten daarnaast ook 1 miljoen gebouwen gebruik maken van duurzame energie, en mogen ze dus geen aardgas meer gebruiken. Gemeenten bepalen welke wijken als eerste verduurzaamd worden. Die planning moet in 2021 ingediend worden. Gemeenten bepalen dus, plannen en voeren uit. Het Rijk stelt daarbij financiële garanties en burgers spelen wederom een rol in de keuze welke wijken als eerste aan de beurt zijn.

Sommige gemeenten zullen ook gebruik gaan maken van pilots, waarbij wijken al in een eerder stadium beginnen met hun energietransitie. Van pilots tot een visie, van nieuwe energie tot verduurzaming: de stappen die gemeenten in de komende jaren moeten zetten zijn niet te onderschatten. Dat daarbij wederom een grote rol is weggelegd voor burgers blijkt wel uit een van de punten die zijn vastgelegd in het Klimaatakkoord.

Naast de sturende rol die gemeenten krijgen komen er naast de reeds bestaande mogelijkheden ook verplichtingen wat betreft burgerparticipatie. Omdat de transitie direct invloed heeft op de manier van leven van burgers moet de transitie in samenspraak gaan met de mensen uit de wijken. Van informatievoorziening tot hulp bij de planning, van de uitvoering van de plannen tot evaluatie: juist en misschien wel alleen met participatie van burgers kan het een succesverhaal worden.

WMO

Niet alleen op het gebied van klimaat en de leefomgeving moeten gemeenten in de toekomst meer regelen dan ze ooit hebben hoeven doen. De sociale verantwoordelijkheden van gemeenten zijn de afgelopen jaren ook toegenomen. Dat is met namelijk naar voren gekomen in de de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De wet betekende een decentralisatie op het gebied van welzijn en zorg. Volgens de wet hebben gemeenten in Nederland de verplichting om zorgbehoevende inwoners uit hun gemeente te ondersteunen en te helpen waar nodig.

Die ondersteuning en hulp varieert enorm per inwoner. Van mantelzorg tot transport, van beheer van het persoonsgebonden budget (pgb) tot dagopvang: de gemeente moet er zijn voor hun burgers. Dat is enerzijds een logische redenering: iedereen binnen een gemeente moet de kans krijgen om mee te doen in de maatschappij en een gemeente is het best in staat om in te schatten welke hulp geleverd kan worden.

Toch blijkt uit de realiteit dat gemeenten niet altijd kunnen voldoen aan hun verplichtingen op het sociale vlak. Terwijl de WMO al vier jaar lang van kracht is, krijgen burgers lang niet altijd de zorg die ze verdienen. Sterker nog, er zijn sindsdien de genoemde decentralisatie duizenden rechtszaken gevoerd omdat burgers vinden dat ze niet de zorg krijgen die ze verdienen. Een meerderheid van de gevoerde rechtszaken eindigde in een gelijk voor de burgers, wat aangeeft dat het inderdaad de gemeenten zijn die meer op hun bord hebben gekregen terwijl ze dat niet altijd aankunnen.

In plaats van dat gemeente en burgers tegenover elkaar staan in de rechtszaal zouden ze samen moeten werken om zo een essentieel onderdeel als zorg op een vlekkeloze manier te regelen. De WMO en de decentralisatie die daarmee gepaard is gegaan heeft voor obstakels gezorgd, maar dergelijke obstakels kunnen juist makkelijker kunnen worden aangepakt via samenwerking. Participatie van de burgers is een essentieel instrument voor die aanpak.

Participatiewet

Andere sociale wetgeving die sinds enkele jaren onder het takenpakket van gemeenten in Nederland valt is de Participatiewet. De wet ging vijf jaar geleden in en heeft ten doel om zoveel mogelijk mensen actief te laten deelnemen – participeren dus – aan de arbeidsmarkt, zelfs als ze een lichamelijke of geestelijke beperking hebben. Het openstellen van de arbeidsmarkt was voorheen een verplichting van het Rijk maar zij zagen ook in dat inschatting van mogelijkheden en het helpen van burgers beter op lokaal niveau geregeld kan worden.

Een onderdeel van de verplichtingen die de gemeente nu heeft is bijvoorbeeld het uitkeren van uitkeringen. Juist het feit dat die uitkeringen uit het gemeentelijk budget komen moeten een impuls vormen voor de beleidsmakers om zoveel mogelijk te doen om mensen aan het werk te zetten. Vanuit het Rijk krijgen gemeenten nu budgetten waarmee de drie samengevoegde regelingen (WWB, de WSW en de Wajong) betaald worden. Die budgetten kunnen deels gebruikt worden voor de genoemde uitkeringen, maar zijn met name bedoeld om burgers te laten re-integreren op de arbeidsmarkt.

Zo moeten werkgevers gestimuleerd worden via subsidies om gehandicapten aan te nemen. Transport en begeleiding voor gehandicapten valt ook onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Daarnaast moeten gemeenten volgens de Participatiewet bedrijven oprichten die inclusieve arbeidsplekken bieden. Onder dat plan valt de stimulering van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten en bedrijven.

Los van het openen van de deuren van bedrijven moeten er ook nieuwe arbeidsplekken gecreëerd worden. De Participatiewet schrijft voor dat er in 2025 – over vijf jaar dus al – 125.000 nieuwe banen moeten zijn bijgekomen, waarvan een vijfde bij overheidsinstellingen.

We zijn inmiddels vijf jaar verder en veel gemeenten hebben nog geen eenduidig beleid over hoe het best invulling gegeven kan worden aan de Participatiewet. Wat wel duidelijk is, is dat de beste manier om mensen te laten integreren is door ze te laten meedenken over het beleid dat van toepassing is op hun leven. Mensen met een handicap, de mensen in hun omgeving: zij weten wat werkt en wat niet. En zo kan de Participatiewet alleen werken als door middel van participatie burgers kunnen meebeslissen.

Hoe participatie helpt

Van de Participatiewet tot de WMO, van het Klimaatakkoord tot de Omgevingswet: gemeenten moeten steeds meer, en kunnen het lang niet allemaal aan. Dit artikel is geen handleiding om al deze uitdagingen zonder problemen te overwinnen. Maar wat wel duidelijk is, en dat blijkt vaak ook uit de ingevoerde besluiten en wetten, is dat samenwerking de enige manier is. Een goed voorbeeld is de Omgevingswet: burgerparticipatie is daar een verplicht onderdeel, en burgers moeten betrokken worden in de besluitvorming.

Sommige gemeenten kunnen dit zien als een extra verantwoordelijkheid of obstakel, maar dat is het natuurlijk niet. Er wordt een extra instrument aangereikt waarmee obstakels in het sociale terrein, rondom de besluitvorming of bij de inrichting van de leefomgeving via breedgedragen consultaties kunnen worden overkomen.

De Gemeentepeiler-app sluit hier perfect bij aan. Of het nu gaat om een peiling over sociaal beleid, een vragenlijst over de invulling van wijk of over de arbeidsmarkt: burgers kunnen een app in de stijl van de gemeente op hun smartphone installeren en zo de laatste updates en peilingen ontvangen. Participatie op zijn toegankelijkst: iedereen kan er makkelijk en snel aan meedoen, de respons en de betrokkenheid wordt hoger.

Deel dit artikel met jouw netwerk!

Ervaar zelf hoe het werkt

Is je interesse gewekt? Onze adviseur Christien neemt je graag mee in alle mogelijkheden tijdens een demo.